Daar stond ik dan. Oog in oog met een paard dat me helemaal niet aansprak. Klein van formaat en stevig gebouwd, een robuust postuur. Hij zag er niet uit alsof hij bereid was ook maar een millimeter in beweging te komen, tenzij hij daar zelf de noodzaak toe zag. ‘Wat is je eerste indruk van hem?’, vroeg ze me. ‘Lomp’, zei ik. ‘Waar doet hij je aan denken als je een link naar het dagelijks leven legt?’ Na een moment nagedacht te hebben, floepte ik eruit: ‘aan mensen die andermans grenzen niet respecteren’.
Ze gaf me het halstertouw en vroeg me een aantal rondjes met het paard te lopen. Tot mijn verbazing liet hij het gras vrij snel voor wat het was en liep hij met me mee. Ik was benieuwd of we ook zo eensgezind zouden zijn als ik zou stoppen. Ik ging stilstaan in de hoop dat hij dat ook zou doen, maar hij liep door. ‘Vraag hem maar een aantal passen terug te zetten’, zei ze. Er was geen beweging in te krijgen. Kennelijk had hij andere plannen.
Die lange grassprieten zagen er ook wel heel aantrekkelijk uit. Weer dook hij met zijn hoofd het gras in, wat ik al de hele tijd met enige drift probeerde te voorkomen. Hij was me echter telkens voor. ‘Waarom mag hij geen gras eten?’, vroeg ze mij. ‘Omdat ik dat niet wil’, zei ik. Het kwam niet overeen met mijn beeld van hoe we de oefening zouden moeten doen. Dit voelde allemaal wat rommelig en ik had liever wat meer harmonie in onze samenwerking gevonden.
Mijn gemoedstoestand droeg ook niet echt bij aan die harmonische samenwerking waar ik naar verlangde. Als ik eerlijk was voelde ik vooral weerstand ten opzichte van dit paard. Mijn eerste indruk had al niet meegeholpen. Op basis daarvan voelde ik weerstand om samen met dit paard iets te gaan doen. Ik vroeg me af of het tij nog zou keren en wat ik daaraan kon doen. We wilden kennelijk niet hetzelfde en hadden allebei iets anders voor ogen.
Ik nam een situatie in gedachten waarin ik mij verdrietig had gevoeld. Dit zodat ik mij dat gevoel op dat moment levendig kon herinneren. Met dat gevoel deed ik de oefening nog een keer. Ik ging stil staan en hij liep door. Ik merkte dat ik de puf niet voelde er iets aan te doen. Ik liet het gebeuren en voelde niet de energie om in actie te komen. Ik vroeg hem niet om een aantal stappen terug te zetten. Ik was niet duidelijk in wat ik wilde.
Vervolgens beeldde ik me een situatie in waarin ik heel boos was geweest. Ik doorleefde dit gevoel opnieuw en ging hiermee de oefening doen. Dit leidde tot veel weerstand. Alhoewel ik nu duidelijk was in wat ik wilde, vroeg ik het niet op een volwassen manier. Ik probeerde het af te dwingen, waarop het paard reageerde met het afdwingen van hetgeen hij wilde: gras eten! Ik kreeg een koekje van eigen deeg. Het paard was als een spiegel voor mij.
Tot slot riep ik een vrolijk gevoel in mijzelf op. Een moment waarop ik mijzelf heel blij had gevoeld. Met dit gevoel deed ik de oefening nog een keer. Zonder verdriet, zonder weerstand. Ik stond stil, het paard liep verder. Ik vroeg hem een aantal passen terug te zetten en hij deed het. Zonder moeite, zonder weerstand. Zo licht als een veertje! Van het lompe paard dat ik een uur geleden had gezien, was geen spoor meer te bekennen.
Door deze ervaring realiseerde ik mij hoe zeer mijn gevoel de wereld kleurt. In het begin zag en kreeg ik wat ik verwachtte. Ik zag een lomp paard en voelde weerstand om met dit paard aan de slag te gaan. Dit was precies wat ik van het paard kreeg, namelijk weerstand. Maar op het moment dat k zelf geen weerstand meer voelde, kreeg ik een paard dat zonder enige moeite in beweging kwam. Ik voelde harmonie en kreeg de harmonie waar ik eerder zo naar verlangde.